Hans Osieck werd op 25 januari 1910 geboren te Amsterdam als zoon van Jacques Osieck en Catharina Herbst. Deze laatste was afkomstig uit Sint-Petersburg, de stad van P.I. Tsjaikovskij, die daar 17 jaar eerder overleden was. Het feit dat Amsterdam Osiecks geboorteplaats was, mag ons er niet toe verleiden hem een Amsterdams componist te noemen. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn jeugd en middelbare schooltijd doorgebracht in het Kennemerland, is daar tussentijds ook weer teruggekeerd en heeft er tenslotte de laatste jaren van zijn leven gewoond.
Hij groeide op in Overveen en volgde de opleiding H.B.S.-b aan het Kennemer Lyceum in Haarlem. Pianoles had hij van Elisabeth Aghina en Piet Vincent.
Na zijn middelbare schoolexamen verhuisde hij naar Stuttgart om architectuur te gaan studeren. Maar uiteindelijk belandde hij op de Musikhochschule, waar hij piano studeerde bij de professoren Walter Rehberg en Max Pauer. In 1934 slaagde hij cum laude. Compositorische adviezen kreeg hij van Felix Petyrek en vooral Hermann Keller, die zijn bijvakdocent orgel was. Over het algemeen wordt hij echter als een autodidactisch componist beschouwd.
Om Osieck's opleiding te plaatsen in de Nederlandse en Europese traditie hier een paar woorden over de zojuist genoemde leraren.
Elisabeth Aghina. Hoewel ik mij herinner dat Osieck haar naam regelmatig liet vallen en zij ook steevast vermeld wordt in zijn biografieën, is het moeilijk informatie over haar te vinden. In ieder geval heb ik kunnen achterhalen dat zij in 1873 in Hoorn geboren is en dus rond de 45 geweest zal zijn toen de kleine Hans haar leerling werd. Klaarblijkelijk had zij zich als pianolerares in het Kennemerland gevestigd. In 1941 woonde zij nog in Bloemendaal. Helaas weet ik niets over haar muzikale achtergronden. Aangezien het in die tijd vast niet normaal was dat een gehuwde pianolerares onder haar meisjesnaam lesgaf, rijst een beetje het beeld op van een ongehuwde, toegewijde pianolerares.
Piet Vincent (1895-1981). Johan Pieter (Piet) Vincent en zijn zus, de sopraan Jo Vincent, waren kinderen van Jacob Vincent, beiaardier van het Paleis op de Dam te Amsterdam. We zullen hem nog terugzien in mijn Herinneringen, maar hier beperk ik me nu even tot een beschrijving van zijn muzikale persoonlijkheid zoals die naar voren treedt in een uitgebreid portret, geschreven door Jos. de Klerk in het Haarlem's Dagblad van 27 augustus 1960. .....
Max Pauer (London, 1866 - Jugenheim, 1945). Max Pauer werd opgeleid door zijn vader, de in Londen gevestigde Oostenrijkse pianist Ernst Pauer, gelijktijdig met Eugen d'Albert. Van 1897 tot 1924 was hij professor aan het Königliches Konservatorium für Musik Stuttgart, in 1921 'gepromoveerd' tot Württembergische Hochschule für Musik. Van 1907 tot 1924 was hij tevens directeur van dat instituut. Hij verzorgde onder meer de uitgave van de pianosonates van Beethoven in de Edition Peters. Enkele opnamen van hem zijn terug te vinden op youtube. Goed herkenbaar is zijn 'arpeggio-spel' in de opname van Träumerei van Robert Schumann uit de jaren 1920.
Het jaartal 1924 stelt mij op dit ogenblik overigens voor een raadsel, omdat mij niet duidelijk is hoe/wanneer Osieck dan bij hem gestudeerd kan hebben - iets wat alle bronnen, inclusief hij zelf, vermelden.
Walter Rehberg (Genève, 1900 - Zürich, 1957). De Zwitserse pianist Walter Rehberg werd opgeleid door zijn vader Willi Rehberg en studeerde ook bij Eugen d'Albert. In 1926 werd hij aangesteld als professor voor piano aan de Württembergische Hochschule für Musik. Hij heeft een aantal composities op zijn naam staan en schreef samen met Paula Rehberg biografische studies over Schubert, Schumann, Chopin en Brahms. In de periode 1925-1937 maakte hij tal van opnamen, die opnieuw zijn uitgebracht op cd ('Polydor recordings 1925-1937' op Appian Publications & Recordings LTD, cat.nr. APR 7309) en deels ook zijn terug te vinden op youtube.
Piet Vincent op latere leeftijd Walter Rehberg
Felix Petyrek (Brno/Brünn, 1892 - Wenen, 1951). Felix Petyrek studeerde in Wenen bij Franz Schreker en Guido Adler. Vanaf 1919 gaf hij les aan het Mozarteum in Salzburg, vanaf 1929 in Stuttgart. Hij was lid van de in 1918 opgerichte Novembergruppe, waarin zich radicale, expressionistisch georiënteerde kunstenaars en architecten verenigden. Onder meer zijn Sechs groteske Klavierstücke baarden destijds opzien. Een cd van Kolja Lessing met pianowerken van Petyrek is eenvoudig verkrijgbaar (EDA EDITION ABSEITS, cat.nr. 017-2)
Hermann Keller (Stuttgart, 1885 - Freiburg im Breisgau, 1967). Hermann Keller volgde aanvankelijk een opleiding tot architect. Tegelijkertijd had hij privéles bij Max Reger, die hem uiteindelijk ertoe overhaalde musicus te worden. In 1916 werd hij organist van de Markuskirche in Stuttgart, in 1920 docent aan de Hochschule en in 1928 hoofd van de afdeling kerk- en schoolmuziek van dat instituut. In 1946 werd hij er aangesteld als directeur. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld als vertolker en uitgever van de orgelwerken van J.S. Bach.
Aan Hermann Keller is een omvangrijke en informatieve website gewijd.
Twee specifieke gebeurtenissen die Osieck me over zijn verblijf in Stuttgart verteld heeft, herinner ik me nog. Het eerste is dat een joodse man uit zijn omgeving daar zelfdoding pleegde. Het andere dat zijn Concertino (1937, een jaartal dat overigens niet door alle bronnen gedeeld wordt) niet uitgevoerd mocht worden omdat er een saxofoon in de instrumentatie voorkwam, waardoor het werk als 'entartete Musik' beschouwd werd.
Als je kijkt naar de dirigenten met wie Hans Osieck vanaf 1934 optrad en zijn eigen werken uitvoerde, levert dat een indrukwekkend beeld op.
Allereerst was daar Carl Schuricht onder wiens leiding hij bij het Residentie Orkest tijdens een van de zomerconcerten in het Scheveningse Kurhaus zijn Pianoconcert uitvoerde. Zoals Paul Janssen vertelt "trok hij [het] al snel als een onrijp jeugdwerk terug, maar hij won er wel de aandacht mee van de fameuze dirigent. Schuricht was zeer te spreken over de compositie en gaf Osieck terloops de belangrijkste compositieles van zijn leven. 'Je moet erdoorheen kunnen blazen', zei hij toen hij constateerde dat de instrumentatie veel zwaarder was dan de geest van de muziek. Osieck nam het advies ter harte en met de in opdracht van Schuricht geschreven Fantasie over 'in een blauw geruite kiel' uit 1936 vindt hij zijn weg.
Het artistiek archief van het Koninklijk Concertgebouworkest vermeldt dat het werk daar zijn wereldpremière beleefde onder Eduard van Beinum met de componist als solist op 14 juni 1936 in de Zomerfestival Internationale Pianisten Serie. Maar bronnen maken gewag van een uitvoering met het Residentie Orkest onder leiding van zijn chef-dirigent Frits Schuurman op 12 juni 1936. En de uitvoering tijdens het Nederlandse Muziekfeest dat Carl Schuricht in mei in Wiesbaden leidde, is vermoed ik de echte première geweest.
In Duitsland gaat het werk waarschijnlijk onder de titel 'Fantasie über ein holländisches Seemannslied'. Zo wordt het in ieder geval aangekondigd tijden het IV. Internationales zeitgenössisches Musikfest Baden-Baden in maart/april 1939.
De tweede wereldoorlog onderbreekt de nog maar net begonnen carrière. Omdat Osieck weigert lid te worden van de Kultuurkamer is hij een aantal jaren van de podia verbannen.
Een maand na de bevrijding, op 9 juni 1945, schrijft De Patriot, één van de Haarlemse 'illegale bladen': "Naar het Concertbureau Alphenaar ons mededeelt, zal Hans Osieck, die gedurende de verplichte aansluiting bij de Kultuurkamer niet in het openbaar gespeeld heeft, voor het eerst weer optreden op Zaterdag 16 Juni. Mede door het feestelijk karakter van dit concert zal hij improviseren op het Canadese, Engelse en Hollandse Volkslied. Voorts bevat het programma werken van: Beethoven, Chopin, Debussy en H. Osieck".
Op 9 oktober 1949 speelt hij zijn Concertino in Berlijn met het Berliner Philharmonisches Orchester onder leiding van Sergiu Celibidache. Op 19 januari 1952 voert hij tijdens een Volksconcert van het Concertgebouworkest zijn Tweede Concertino (1950) uit onder leiding van Rafael Kubelik. Hij zei me dat deze vol lof was over het stuk. Op 24 september 1958 gaat, weer in een Volksconcert van het Concertgebouworkest, zijn Pianoconcert (1954), nu onder leiding van Eduard van Beinum.
Osieck vertelde me dat er ook sprake was geweest van een toekomstig concert met Ferenc Fricsay, dat echter door diens ziekte niet kon doorgaan (hij overleed in 1963 op 48-jarige leeftijd aan maagkanker).
|
Aankondiging van de uitvoering van het (Eerste) Concertino met het Berliner Philharmonisches Orchester o.l.v. Sergiu Celibidache.
Zondag 9 oktober 1949, Berlijn, Corso Theater.
(Berliner Kulturspiegel)
|
In de jaren 1950 is Osieck veel onderweg. In 1949-1951 maakt hij concertreizen naar Curaçao, Aruba, Venezuela en Zuid-Afrika. In 1951 wordt hij voor één jaar pianodocent aan het College of Music in Durban. In 1953 begeleidt hij Koningin Juliana tijdens haar staatsbezoek aan Denemarken: hij geeft een recital, wordt onderscheiden met de Orde van de Dannebrog en steekt even over naar Malmö waar hij zijn Tweede Concertino voor de radio opneemt.
In deze periode is meestentijds het Kennemerland (Overveen) zijn thuisbasis. Tot hij in 1962 naar Eindhoven verhuist.
We gaan even terug in de tijd en wel naar 1939. In dat jaar vertrok Hans Osieck naar Parijs om er te studeren bij Yvonne Lefébure (1898-1986). Ik wil wat langer bij haar stil staan, niet alleen omdat ik haar als één van de meest opmerkelijke pianisten van de twintigste eeuw beschouw, of omdat voor haar, zoals voor haar leermeester Alfred Cortot, de uitvoerende en de docerende musicus zeer met elkaar verbonden waren - eminente pianisten als Samson François, Imogen Cooper, Catherine Collard, Françoise Thinat, Évelyne Crochet en Hélène Boschi waren voor langere of kortere tijd haar studenten -, maar ook wegens een uitspraak van Osieck die wordt geciteerd door Paul Janssen: "Ravel en Debussy zijn compositorisch mijn voorouders".
|
|
Want Yvonne Lefébure was niet alleen een opmerkelijk Beethovenvertolkster, maar uiteraard ook een hartstochtelijk verdedigster van het Franse repertoire. Niet alleen Claude Debussy, maar ook Gabriel Fauré, Paul Dukas, Maurice Ravel en Maurice Emmanuel, die zij allemaal persoonlijk gekend had.
Ze was gebiologeerd door een parallel die zij zag, voelde, begreep tussen Ludwig van Beethoven en Gabriel Fauré: de ontwikkeling van hun eerste 'manière' naar hun derde 'manière'. In het geval van Beethoven is dat ook terug te vinden in haar discografie: Sonates opus 106, 109, 110 en 111, Bagatellen opus 126 en de Diabelli-Variaties opus 120.
In het geval van Fauré laat zij de derde manière beginnen vanaf de magistrale opera Pénélope. Ze voelt hoe vele bewonderaars van Fauré's vroegere muziek niet het vermogen hebben mee te groeien in zijn ontwikkeling en dat daardoor al die geniale late werken zelden uitgevoerd en beluisterd worden. Dat geldt op een speciale manier ook voor Dukas: die groeide zo snel naar iets dat vergelijkbaar is met die derde manière dat hij daarna ook zelf amper nog verder kon.
Van Debussy heb ik bij Osieck Deux Arabesques en een aantal Préludes uit het eerste boek gestudeerd. Van Ravel de Sonatine en de Valses nobles et sentimentales en van Fauré Thème et Variations opus 73. De vraag, die moeilijk te beantwoorden is, is in hoeverre hij inzichten van Yvonne Lefébure aan mij heeft overgedragen, wellicht impliciet.
Ik durf wel te stellen dat de aanwezigheid van Fauré's Thème et Variations in dit lijstje te danken moet zijn aan het feit dat Osieck dit werk zelf met Yvonne Lefébure ingestudeerd zal hebben. Zij koesterde een bijzondere liefde voor deze compositie, die zij zag als een werk waarin de overgang van de tweede manière naar de derde manière gestalte kreeg.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik indertijd niet zo heel veel van het stuk begreep, maar dat later Fauré een van mijn grote liefdes geworden is en dat allerlei aanwijzigingen toen alsnog hun werking deden. En van die derde manière heb ik La Chanson d'Ève, beide Cellosonates, L'horizon chimérique, het Tweede Pianokwintet en het Pianotrio uitgevoerd.
Ik ga hier op door wanneer ik in mijn Herinneringen concreet over mijn lessen bij Hans Osieck te spreken kom en sluit dit hoofdstuk af met een kleine anecdote die Osieck me op een avond vertelde. Een heel erg kleine anecdote, namelijk het verhaal dat zijn Parijse hospita totaal gechoqueerd was toen zij achterhaalde dat hij van protestanten huize was. Zoiets was onmogelijk, een kunstenaar behoorde niet protestant te zijn.
|