Het is mogelijk in de muziek van Hans Osieck een aantal categorieën aan te geven die door zijn hele oeuvre lopen.
In de eerste plaats is er een aantal composities die je zou kunnen onderbrengen onder 'anekdotische muziek' of onder 'portretmuziek'. Wanneer ik daar straks voorbeelden van geef, wordt het vanzelf duidelijk wat ik daarmee bedoel. Vervolgens komen er in het oeuvre nogal wat volksmelodieën / volksliedjes voor en variatiereeksen. En dan kunnen composities natuurlijk, ook op grond van hun inhoud, als specifiek verbonden met of representatief voor een bepaalde periode uit Osiecks leven worden beschouwd. Met twee van zulke periodes wil ik graag beginnen.
Oorlogscomposities.
Vanuit mijn inzicht zou ik vijf composities als zodanig willen bestempelen, namelijk:
de Pianosonate (1939), de Variaties op een volksmelodie 'De bloempjes gingen slapen' voor piano en orkest (1942), de Bevrijdingssuite (1943) en de Montgomery Mars (1944), beide voor orkest, en tenslotte 'Varsovie accuse' vor piano solo (1946).
Opmerkelijk is natuurlijk dat Osieck al in 1943 een Bevrijdingssuite schreef. Composities met titels als Montgomery Mars zijn er in 1944/1945 wel meer ontstaan, bijvoorbeeld het lied 'Daar komen de Canadezen' van Henriëtte Bosmans - om slechts één ander voorbeeld te geven. Van de Montgomery Mars weet ik overigens dat die in ieder geval in september 1945 is uitgevoerd door het Stedelijk orkest van Maastricht.
Het optimisme dat doorklinkt in de titel Bevrijdingssuite is zelfs al aanwezig in de Pianosonate uit 1939. Waar men het eerste deel zou kunnen ervaren als 'angstig voorgevoel' (laten we als Nederlanders trouwens niet vergeten dat de tweede wereldoorlog in 1939, en niet in 1940, begon) wordt men in het voortjagende contrapuntische derde deel steeds meer naar de keel gegrepen... totdat er zich een bevrijdingsmars aankondigt, die uiteindelijk opgaat in feestelijk klokgelui.
De overige twee werken behoren wat mij betreft dan tot de categorie 'anekdotische muziek', waarmee ik bedoel dat er een zeer concrete gebeurtenis, ervaring aan ten grondslag ligt.
Als ik me het verhaal goed herinnner, gaan de Variaties terug op een fietstocht van Bloemendaal naar Valkenswaard op een mooie zomeravond. Op een gegeven ogenblik hoorde Osieck het volksliedje 'Wenn die Blümlein schlafen' mooi gezongen door een aantal mannenstemmen. Dichterbij gekomen, ontdekte hij dat het om een groep Duitse soldaten ging. De vervolgens gecomponeerde muziek drukt de discrepantie tussen de schoonheid van de muziek en de wrede werkelijkheid uit.
'Varsovie accuse' ontstond in 1946 in Parijs. Osieck werd getroffen door een affiche van de expositie met dezelfde titel over het lot van Warschau tijdens de tweede wereldoorlog. De expositie zelf was er al niet meer. De compositie is een langzame mazurka.
|
Het kan haast niet anders of dit moet het affiche zijn dat Osieck inspireerde. Het is vervaardigd door Paul Colin (1892-1985), die al eerder roem verworven had met zijn affiche 'La revue nègre' en als een van Frankrijks grootste 'poster artists' geldt.
|
Brabantse composities.
Er zijn twee composities die duidelijke sporen van hun Brabantse ontstaansgeschiedenis dragen, namelijk:
de Rhapsodie voor orkest (1962) en de Tweede Pianosonatine (1965).
De orkestrapsodie heette aanvankelijk zelfs 'Brabant Rhapsodie'. Pas veel later, ik vermoed in de 1980-er jaren, heeft Osieck de naam 'Brabant' geschrapt, wellicht omdat iemand hem de randstedelijke suggestie had gedaan dat de naam de compositie een vleug van provincialisme gaf die uitvoeringen in de weg zou kunnen staan. Als we het woord 'portret' ruim opvatten, dat wil zeggen niet alleen toepasbaar achten op mensen, kun je hier van portretmuziek spreken. Het scherzandogedeelte is een weergave van de bokkenrijderslegenden, zoals die niet alleen in Limburg maar ook in de Kempen gesitueerd zijn, en het slot is de weergave van de kerkgang in een Kempisch dorp. Het leuke is dat ik, al voordat Osieck mij de exegese van dit werk openbaarde, een associatie had met Kempische dorpen, waar op zaterdag aan het eind van de middag het zand voor de huizen keurig geveegd werd en op zondag na de mis de mannen een glaasje dronken in het café terwijl de vrouwen het warme noenmaal gingen bereiden.
Het tweede en derde deel van de Tweede Pianosonatine zijn nauw verbonden met Kasteel Heeze. Het tweede deel is de muzikale weergave (we kunnen hier eventueel van 'impressionisme' spreken) van de weerspiegeling van de kasteelmuur in de zacht rimpelende slotgracht voor het invallen van de avond. Het derde deel is een voorbeeld bij uitstek van Osiecks anekdotische muziek. Op een dag zag hij vanuit het raam hoe op de binnenplaats het dochtertje van de kasteelheer en -vrouw haar broertje pestte met een nogal treiterig deuntje. Geleidelijk ontwikkelde zich iets wat op een echte ruzie begon te lijken... totdat de kasteelheer ten tonele verscheen en met één opmerking een einde aan het tafereel maakte. Het deuntje is het thema van dit deel, het zich daaruit ontwikkelende contrapunt het middel om het toenemende geruzie uit te beelden.
De hoofdthema's van het eerste en derde deel vertonen voldoende gelijkenis om de eenheid van het driedelige werk te waarborgen. Het eerste deel staat in cis-klein en begin met een stijgende drieklank cis-e-gis, gevolgd door een dalende lijn fis-e-d-cis. Het derde deel staat in Des-groot en begint eveneens met een stijgende drieklank: des-f-as, eveneens gevolgd door een dalende lijn: bes-as-f-des.
René.
Een wat merkwaardige eend in de bijt lijkt René, in 1948 verschenen in een versie zowel voor piano solo als voor orkest. '8 phasen uit een menschenleven, suite voor orkest' luidt de ondertitel van de orkestversie.
Voor uitvoeringen door Het Brabants Orkest in 1990 heeft Osieck zelf een toelichting bij de delen geschreven, die ik hier citeer.
a) René; Het thema is zeer simpel en had bijvoorbeeld van Dalcroze kunnen zijn, maar is van de componist; alleen de strijkers spelen;
b) L'enfant chéri de Maman; Moeders lieveling, het woord zegt het al. René is nog klein, heeft veel zorg en liefde nodig.
c) Jeux d'enfants; René groeit en neemt deel aan het bruisende leven van de straatjeugd, kan erg luidruchtig zijn en soms brutaal;
d) Marche militaire; Weer wat groter, komen ook René's agressieve kanten naar voren en zijn belangstelling voor straaljagers welke destijds onder de jeugd groot was.
e) Chagrin d'amour; Nu komt de periode van het verliefd zijn en dat voltrekt zich bij René zeer intensief. Als hij een blauwtje loopt is het zielsverdriet niet te overzien.
f) Narcose foxtrot; Met de soepelheid van de jeugd zet hij zich daar echter overheen, jaagt van de ene fuif naar de andere, het is 'Wein, Weib und Gesang' en hij lapt verder de hele troep aan zijn laars.
g) La vie est dure; Het harde leven geldt ook voor René. Er wordt hard, vlug en goed gewerkt. Tijd voor overpeinzingen is er nauweijks en de 'stress' is niet van de lucht maar...
h) Résignation; De tijd van berusting komt toch en René maakt de balans op van negatieve en positieve wederwaardigheden in zijn leven. Tot slot klinkt uitstervend wederom het thema 'René'.
Een gefingeerd personnage, een 'gemaskerd' zelfportret? Ik moet eerlijk bekennen dat ik eigenlijk altijd het tweede gedacht heb. En van daaruit vond ik het ook altijd een beetje vreemd dat er een orkestversie van dit werk bestaat, ik hoorde er eerder het 'belijdende' spel van een pianosolist bij. Ik geef toe, een romantische gedachte, maar het zou dan ook om een romantisch gegeven gaan.
Als we naar mogelijke verbindingen kijken, ligt er één erg voor de hand: die met de Acht Karakterschetsen van twee jaar later, en wel in zijn psychologiserende observaties. Vanuit de 'Jeux d'enfants' kunnen we een link leggen naar het derde deel uit de Tweede Pianosonate. (De titel komt natuurlijk al bij Georges Bizet voor, die overigens vijf van de twaalf voor piano vierhandig geschreven delen vrijwel gelijktijdig orkestreerde). De 'Marche militaire' is één van de vele marsen die, vrijwel steeds met de Franse benaming, in Osiecks oeuvre voorkomen en dan ook altijd à la française, dat wil zeggen: in tweeën, gedacht. De 'Narcose foxtrott' staat natuurlijk voor de zich na de tweede wereldoorlog veramerikaniserende samenleving. Links kunnen gelegd worden met 'Papa Clementi is playing boogie woogie' uit de Acht Karakterschetsen en met de bundel Dancing Youth uit 1958.
Interessant is nog een inleidende zin uit Osiecks toelichting: "Men zou het stuk in plaats van een suite ook thema met variaties kunnen noemen, want René komt altijd wel weer een keer om het hoekje kijken". Op de rol van de variatietechniek in Osiecks oeuvre zal ik nog herhaaldelijk terugkomen.
Het Pianoconcert.
Ik had het pas kort geleden in de gaten - en ik vraag me af of Osieck zelf er zich bewust van was -, maar de Tweede Pianosonatine is qua tonaliteit een spiegeling van het Pianoconcert (1954), in die zin dat in het concert het eerste deel in Des-groot en het derde deel in cis-klein staat.
Het hoeft natuurlijk helemaal niet, maar ik zou het wel aandurven om dit concert een zelfportret te noemen. Die gedachte is mede ingegeven door het feit dat, toen we de uitvoering in 1970 voorbereidden, Osieck me toevertrouwde dat 'Les enfants du paradis', de schitterende film van Marcel Carné uit 1945, zijn lievelingsfilm was. Wat hem er in trof was dat de mannelijke hoofdfiguur, Baptiste, als mimespeler de mensen steeds aan het lachen maakt, maar in zijn werkelijke gevoelens de wanhoop nabij raakt. Zo bezien kan een portret ook een masker worden en een variatiereeks trouwens een serie maskers van eenzelfde thema. In het pianoconcert voel ik het derde deel misschien als het ware gezicht dat in het eerste deel nog verborgen blijft achter een vrolijk masker. Ik weet niet of het mede hierdoor komt, maar als publiek ervaar je - vanuit conformisme? - het einde van het eerste deel wellicht meer als een einde dan, daarna, het einde van het derde deel. Terwijl het dat in laatste instantie niet is.
Het tweede deel is één van de langzaamste composities die Osieck geschreven heeft en het heeft een uitgesproken elegisch karakter met onder meer een fraaie samenzang van hobo en piano. Het wordt halverwege onderbroken door een sprankelende dans die een ondubbelzinnige verwijzing naar de vergelijkbare plek in Tsjaikovskijs Eerste Pianoconcert is. Bij wijze van aanwijzing vertelde Osieck me dat de Russische pianist Nikolai Orloff (1892-1964) er niet voor terugdeinsde zich al vóór een concert te goed te doen aan champagne en dat hij die passage van Tsjaikovskij nooit spiritueler uitgevoerd had gehoord dan door hem (Orloffs opname van het concert uit 1945 is recentelijk door DECCA op cd uitgebracht, cat.nr. 482 8710).
|
|
(augustus 2019) Ik lees op dit ogenblik: Yvette Carbou, La leçon de musique d'Yvonne Lefébure, een verzameling teksten die afkomstig zijn van interviews, inleidingen bij master classes, enz. In een tekst uit 1971 schrijft Yvonne Lefébure over Minstrels van Claude Debussy: "... une gaieté un peu amère (la gaieté des clowns)". Het deed me onmiddellijk terugdenken aan een lessituatie een paar maanden geleden toen ik aanwezig was bij een sessie waarin Doris Hochscheid met twee masterstudenten van het Conservatorium van Amsterdam, fluitiste Ema Bajc en pianiste Aliya Iskhakova, aan het Trio voor fluit, cello en piano werkte. Toen ik begon over de vrolijkheid in het stuk, liet Aliya me niet uitspreken en zei fronsend: "maar daar zit iets achter, achter die vrolijkheid". Ik was natuurlijk helemaal opgetogen over het feit dat ze dit had aangevoeld. Het gaat om wat ik hierboven een masker heb genoemd en wat Yvonne Lefébure onverbeterlijk de "gaieté des clowns" noemt.
Tourrettes sur Loup en Nideggen.
Beide toevluchtsoorden van Hans Osieck komen we tegen in zijn composities. Tourrettes, gelegen in de Franse Alpes-Maritimes, staat bekend als 'kunstenaarsdorp'. Tot de bezoekers behoorden, naast dichter Jacques Prévert en beeldend kunstenaar Amedeo Modigliani, Francis Poulenc. Ik herinner me hoe Osieck verrukt was over zijn verblijven daar, zijn gesprekken over Poulenc, en natuurlijk de rosé...
Een vaste bewoner was de schilder Andrew MacDonald. Hij vestigde zich in het dorp in 1960 en woonde er tot zijn dood in 1994. Hij wordt omschreven als een "personnage haut en couleurs, cheveux longs, barbe fleurie et rire tonitruant et toujours vêtu de son inséparable kilt". Osieck heeft hem geportretteerd in de Danza Scozzese, onderdeel van Capriole con Variazioni (1979).
|
|
Nideggen heeft Osieck geïnspireerd tot een volledig zelfstandige compositie: de Ballade voor fluit en piano met als ondertitel 'Eine Wanderung im Eifelgebirge' (1970). Het stuk begint met het pauzesignaal van de Westdeutscher Rundfunk. Verder herkende de recensent na de première in Gemünd "Marschrhythmus, Wanderliedermelodien, Waldesrauschen, Vogelgesang, Glockenklang, ...".
|